Vanaf het moment dat ik haar zag, wist ik het. Zij was anders. Anders dan anderen. Tegelijkertijd voelde ik dat zij en ik op elkaar leken. Teveel op elkaar leken. Toen was het nog maar een gevoel. Een diep weten waarvan ik wist dat het waar was maar waarvan anderen het nog toeschreven aan onzekerheid, onervarenheid. Al die jaren vroeg ik om hulp. Werd ik niet begrepen, weggezet, door mensen van dichtbij en veraf. De tijd rolde voort en eindelijk hoorde iemand mijn roepen. Wat ik al die tijd al wist, werd bevestigd. Nu zou alles anders worden. Nu zou er een stappenplan zijn. Nu zou het goedkomen.
Maar het bleek pas het begin te zijn. Het begin van een zoektocht die niet lineair zou gaan. Van vallen en opstaan, van huilen en wanhopen, van verbazing en trots en vooral van twijfel. Altijd weer die twijfel. Doe ik het goed, klopt het allemaal, is dit het beste voor haar, voor mij, voor ons? Nooit had ik van tevoren kunnen inschatten hoe dit kind mij tot in mijn diepste wezen zou kunnen treffen. Met haar woorden en haar zwijgen. Haar blikken en haar lichaamstaal. Ze weet alle knopjes te vinden, drukt ze tegelijkertijd in en kijkt toe hoe ik ontplof. En als de rook dan is opgetrokken, rest niks anders dan schuld en verdriet. Weer verkeerd gedaan, weer iets dat niet werkt.
En soms denk ik: ik stop ermee. Ze zoeken het maar uit. Ik pak mijn koffer, gooi pen en papier en wat boeken in een tas en vertrek. Naar een warm land, naar een koud land, naar een land waar ik alleen en functieloos ben. Waar ik kan ademen zonder plan, zonder doel. Ik vergeet wie ik was en van wie ik hield. Ik zou gewoon zijn. Maar ik kan niet weg. Ik kan niet weg omdat ik een moeder ben. En ze zit in mijn hart. Voor altijd. En dus strijd ik door. Slik ik mijn tranen weg en begin weer opnieuw. Elke dag weer. Tot ik iets vind dat werkt.